Muziektoon
Een muziektoon is, natuurkundig gezien, een geluidsgolf (luchttrilling) met een periodieke frequentie.
Periodiek wil zeggen: regelmatig. Als de frequentie niet regelmatig is horen we ruis, gebrom, e.d.
De karakteristieken van een muziektoon zijn:
frequentie |
aantal trillingen per seconde, gemeten in Hz (herz)
de frequentie bepaalt de toonhoogte
hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon
|
voorbeeld: |
amplitude |
maximale uitwijking van de trilling
de amplitude bepaalt het sterkte van de toon
hoe groter de amplitude, hoe sterker de toon klinkt
|
 |
golfvorm |
vorm van de trilling (geluidsgolf)
de vorm bepaalt de klankkleur
met de toon klinken een aantal boventonen mee
hoe meer boventonen, hoe rijker en voller de klank
ze geven de trilling een karakteristieke golfvorm
|
|
Sinusgrafiek
Een 'kale' muziektoon, zonder boventonen, heeft de vorm van een sinusgrafiek. De grafiek ziet er mooi regelmatig uit, maar
de klank is naar onze muzikale maatstaven niet 'mooi'. Denk bijvoorbeeld aan het geluid van keyboards in hun beginjaren.
formule |
u(t) = A sin (2π t) |
u(t) |
uitwijking van de trilling in de tijd (t) |
A |
amplitude, maximale uitwijking |
|
frequentie in Hz |
De golflengte (λ) is de breedte van één sinus. Frequentie en golflengte zijn omgekeerd evenredig aan elkaar, dus λ = 1 / .
Bij een muziektoon klinken ook
boventonen mee. De grafiek van een toon is de resultante van de grondtoon plus een aantal
boventonen bij elkaar 'opgeteld'. Die grafiek ziet er in werkelijkheid meer 'gekarteld' uit, zoals hieronder blijkt uit het
voorbeeld van de klarinet. Zie verder bij boventonen.
Voorbeelden van
golfvormen
|
 |
klarinet toon a' = 440Hz |
|
|
 |
piano toon a' = 440Hz |
|
Snaarlengte en toonhoogte
Reeds in de 5e eeuw v.Chr. deed Pythagoras expirimenten met een
monochord, een 1-snarig instrument. Hij onderzocht de
relatie tussen snaarlengte en toonhoogte. Overigens waren trillingssnelheden (frequenties) in zijn tijd nog niet bekend.
Bij snaarinstrumenten geldt: hoe korter de snaar, des te hoger de toon. De vraag is: hoeveel hoger bij hoeveel korter?
fig. 1 |
λ1 = 1 |
|
fig. 2 |
λ2 = 1/2 |
|
fig. 3 |
λ3 = 2/3 |
Als we een snaar op de gitaar aanslaan, dan zal die snaar gaan trillen. Het zal een staande golf zijn in de vorm van een
sinusgrafiek. De beide uiteinden van de snaar zijn de nulpunten van de grafiek.
fig. 1 Stel de golflengte λ
1 = 1.
fig. 2 Als we de snaar halverwege indrukken, dan wordt de golflengte de helft, dus λ
2 = ½. Omdat golflengte en frequentie
omgekeerd evenredig zijn, wordt de frequentie tweemaal zo hoog, dus
2 = 2 .
1. De toon klinkt tweemaal zo hoog.
Dat verschil in toonhoogte wordt
octaaf genoemd. Voor wie niet bekend is met intervallen, zie
tonen en intervallen.
fig. 3 Als we de snaar op 2/3 indrukken wordt de golflengte 2/3. De frequentie wordt 3/2 maal zo hoog, dus
3 = 3/2.
De toon klinkt 3/2 maal zo hoog. Dat verschil in toonhoogte wordt
kwint genoemd.
golflengte |
frequentie |
interval |
voorbeeld |
1/2 x kleiner |
2/1 x hoger |
octaaf hoger |
 |
 |
 |
2/3 x kleiner |
3/2 x hoger |
kwint hoger |
 |
 |
 |
Met de frequentieverhoudingen (kortweg ratio's) van octaaf en kwint kunnen andere intervallen worden berekend.
Een
kwart:
de afstand van kwint naar octaaf heet
kwart,
ratio
kwart = ratio
octaaf : ratio
kwint = 2/1 : 3/2 = 2/1 x 2/3 = 4/3
--- octaaf ---
kwint kwart
Een
grote secunde:
de afstand van kwart naar kwint heet
grote secunde,
ratio
secunde = ratio
kwint : ratio
kwart = 3/2 : 4/3 = 3/2 x 3/4 = 9/8
kwart
--kwint--
Algemeen:
verschil tussen 2 intervallen |
ratio2 : ratio1 |
som van 2 intervallen |
ratio1 x ratio2 |
Op die manier kunnen de verhoudingen van alle intervallen van prime tot octaaf worden berekend, zie tabel met
reine intervallen.